Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ploe·ter voort
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voortploeteren

ploeter (…) voort

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortploeteren
    • Ik ploeter voort. 
  2. gebiedende wijs van voortploeteren
    • Ploeter voort! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortploeteren
    • Ploeter je voort? 
    • Maar ik zwoeg aan, buffel noest verder en ploeter gestaag voort. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen