• plan·lagt

planlagt

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van planlægge


  • plan·lagt
  • Bijvoeglijk naamwoord: voltooid deelwoord van  planlegge ww 
Naar frequentie 1794
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud planlagt
o enkelvoud planlagt
meervoud planlagte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
planlagte

planlagt

  1. bedoeld, gepland
    «Mye tyder på at vannprosjektet til skjærgården kan gå som planlagt
    Er zijn veel aanwijzingen dat het waterproject voor de scheren kan verlopen zoals gepland.

planlagt

  1. bepaald onzijdig enkelvoud van planlagt

har planlagt

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van planlegge

planlagt

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van planlegge


  • plan·lagt
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud planlagt
o enkelvoud planlagt
meervoud planlagte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
planlagte

planlagt

  1. bedoeld, gepland
    «Kurset er planlagt for undervisningspersonalet ved åndsveikeinstitusjonar.»
    De cursus is bedoeld voor onderwijzend personeel van instellingen voor geestelijke gezondheidszorg.

planlagt

  1. bepaald onzijdig enkelvoud van planlagd

har planlagt

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van planlegga

planlagt

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van planlegga

har planlagt

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van planlegge

planlagt

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van planlegge

har planlagt

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van planleggja

planlagt

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van planleggja

har planlagt

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van planleggje

planlagt

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van planleggje