• pil·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pillen
pilde
gepild
zwak -d volledig

pillen [1] [2] [3] [4]

  1. onovergankelijk (informeel) aan de pil zijn
  2. het vormen van kleine bolletjes op textiel door slijtage en wrijving

de pillenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pil
     Elke doos bevatte ontbijtrepen, noten, rozijnen, tortillas en noodles, aangevuld met wc-papier en pillen zoals vitamines en visolie.[5]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]


vervoeging van
pillar

pillen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van pillar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van pillar