pijnigt af
- Geluid: pijnigt af (hulp, bestand)
- pij·nigt af
vervoeging van |
---|
afpijnigen |
pijnigt (...) af
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpijnigen
- Jij pijnigt af.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpijnigen
- Hij pijnigt af.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afpijnigen
- Pijnigt af!
- Het woord pijnigt af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.