• pie·me·len

piemelen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
piemelen
piemelde
gepiemeld
zwak -d volledig
  1. (informeel) iets op een klungelige manier ergens in gooien of brengen
     Een strafworp gaat er in het korfbal bijna altijd in.
    Aan topkorfballer Hans Heemskerk de eer om de bal in de korf te piemelen.
    [3]
  2. (informeel) urineren
76 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[4]
  1. piemelen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Het begin van het einde van het Nederlandse korfbalsucces” (22/10/2018), HP de Tijd
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be