• pi·ña·ta

de piñatam

  1. een pop gevuld met snoep die met een hamer kapotgeslagen wordt


enkelvoud meervoud
piñata piñatas

piñata

  1. piñata
  2. kop-van-jut, pineut
    «And you expect me to be the piñata
    En verwacht je van mij dat ik de kop van Jut speel?