• pa·ti·ën·tie
  • uit het Latijn[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord patiëntie
verkleinwoord

de patiëntiev

  1. geduld
     „Zo laat God de Heere soms Zijn eigen volk ende Zijn liefste kinderen slaven van mensen worden om haar te vernederen als ook om haar geloof ende patiëntie (geduld, JWW) te oefenen, in zonderheid ook om haar te kastijden, als sy Hem niet gediend hebben naar behoren; denk ook maar aan Jozef.”[2]
  2. lijdzaamheid
47 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    ds. J. W. Wind
    “Slaven in de lichtkring van het Evangelie” (24-06-2015), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be