patiëntie
- pa·ti·ën·tie
- uit het Latijn[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patiëntie | |
verkleinwoord |
de patiëntie v
- geduld
- ▸ „Zo laat God de Heere soms Zijn eigen volk ende Zijn liefste kinderen slaven van mensen worden om haar te vernederen als ook om haar geloof ende patiëntie (geduld, JWW) te oefenen, in zonderheid ook om haar te kastijden, als sy Hem niet gediend hebben naar behoren; denk ook maar aan Jozef.”[2]
- lijdzaamheid
- [2] patiëntiewerk
- Het woord patiëntie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "patiëntie" herkend door:
47 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron ds. J. W. Wind“Slaven in de lichtkring van het Evangelie” (24-06-2015), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be