• pat·chen
  • uit het Engels

patchen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
patchen
patchte
gepatcht
zwak -t volledig
  1. het programmeren en installeren van updates in een computer systeem om fouten te repareren
    • Windows XP is nogal verouderd en dus heeft updaten volgens Rains vaak weinig zin meer. 'Het is alsof je een huis op drijfzand bouwt. We kunnen het wel blijven patchen, maar het wordt te moeilijk om het geüpdatet te houden.' In Nederland staat het besturingssysteem nog op 13,3 procent van alle pc's. In april gebruikte 40 procent van de Nederlandse bedrijven Windows XP. [1] 
    • Beveiligingsonderzoeker en ethisch hacker Vincent Gevers wijst er op dat er organisaties zijn die nog niet alle veiligheidsupdates hebben geïnstalleerd. ,,Dit is zo'n weekend dat je even geen Windows-serverbeheerder zou willen zijn als je nog achter loopt met patchen." [2] 
  2. het maken van een verbinding met behulp van een UTP-kabel
72 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[3]