• pa·ta·ren

pataren m

  1. (religie) (christelijk)
    1. aanhanger van een christelijke stroming uit de 11e eeuw in Noord-Italië, die zich verzette tegen corruptie in de kerk, ook wel gebruikt als aanduiding voor de daarop volgende beweging van de Katharen
    2. van de 12e tot de 15e eeuw gebruikte benaming voor een Bosnische christen