• pa·ral·lel·li·se·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
parallelliseren
parallelliseerde
geparallelliseerd
zwak -d volledig

parallelliseren

  1. het parallel maken
  2. (informatica) (economie) het gelijktijdig doen plaatsvinden van verschillende processen