paplappen
- pap·lap·pen
- paplap met uitgang -en
de paplappen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord paplap
- Kalm wond-die de paplappen los, die de knie over waren gegleden, en ingehouden neus-ademend om minder den zuren stank te ruiken, trachtte-die een der wonden te reinigen. [1]
- Het woord 'paplappen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Heijermans, H.Diamantstad. (1904) S.L. van Looy, Amsterdam; p. 236/237; geraadpleegd 2019-03-05