paarde
- paar·de
vervoeging van |
---|
paren |
paarde
- enkelvoud verleden tijd van paren
- Ik paarde.
- Jij paarde.
- Hij, zij, het paarde.
- Ik paarde.
- Het woord paarde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
paren |
paarde