• over·lang

overlang [1]

  1. een lange tijd geleden
     " "Dit heb ik reeds overlang gedacht," antwoordde de Kanselier Pierre Flotte, "want hij beziet ons als een wolf en luistert als een haas."[2]
     - Nooit zag men zo een hardnekkig gevecht, al de strijders waren met bloed overdekt, en vele hadden het wapen nog in de vuist terwijl een dodelijke wond hen overlang had getroffen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1 “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334