overdadigheid
- over·da·dig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overdadigheid | overdadigheden |
verkleinwoord |
de overdadigheid v
- het voorhanden zijn van meer dan voldoende van iets; het aanwezig zijn van te veel van iets
- ▸ Henning Sjôstrand was toevalligerwijze op het kantoor, hij moest pas na de lunch op de rechtbank zijn, en hij verscheen direct met zijn gebruikelijke overdadigheid.[2]
- ▸ Siebelink heeft zich zijn hele schrijversleven verbonden gevoeld met Ferron. "Wij wilden allebei de literatuur veranderen", zei Siebelink recent. "Geen Hollands realisme, maar overdadigheid: excessief en hartstochtelijk."[3]
- Het woord overdadigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
- ↑ Weblink bron “Siebelinks 'Jas van belofte' is boek tegen het vergeten” (Vrijdag 22 maart 2019, 13:14), NOS