• over·bracht
vervoeging van
overbrengen

overbracht

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van overbrengen
    • ... dat ik overbracht. 
    • ... dat jij overbracht. 
    • ... dat hij, zij, het overbracht. 
vervoeging van
overbrengen

overbracht

  1. enkelvoud verleden tijd van overbrengen
    • Ik overbracht. 
    • Jij overbracht. 
    • Hij, zij, het overbracht. 
  2. voltooid deelwoord van overbrengen