• over·be·volk·te

overbevolkte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van overbevolkt
vervoeging van
overbevolken

overbevolkte

  1. enkelvoud verleden tijd van overbevolken
    • Ik overbevolkte. 
    • Jij overbevolkte. 
    • Hij, zij, het overbevolkte. 
  2. verbogen vorm van overbevolkt, voltooid deelwoord van overbevolken