Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vis·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opvissen
viste op
opgevist
zwak -t volledig

Werkwoord

opvissen

  1. overgankelijk door te vissen aan boord brengen
    • Zij hadden daar restanten van een Romeinse tempel opgevist. 

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be