Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·span·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opspannen
spande op
opgespannen
zwak -d

gemengd

volledig

Werkwoord

opspannen [1]

  1. overgankelijk op iets vastmaken (onder een zekere spanning)
    • Door de drie punten wordt een vlak opgespannen 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen