• op·som·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opsommen
somde op
opgesomd
zwak -d volledig

opsommen

  1. overgankelijk achter elkaar opnoemen
    • Hij kon zo alle Duitse automerken opsommen. 
     Het Universitair Medisch Centrum Groningen is teleurgesteld over het "onbegrijpelijke" besluit om niet tot vervolging over te gaan. Het UMCG somt de ernstige gevolgen van tabaksverslaving nog eens op en zegt dat het goed zou zijn geweest als de strafrechter een oordeel had gegeven over de rol van de tabakssector.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron “Ficq zet strijd tegen tabaksindustrie voort via gerechtshof” (22-02-2018), NOS
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be