onwaarschijnlijkheid

  • on·waar·schijn·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onwaarschijnlijkheid onwaarschijnlijkheden
verkleinwoord - -

de onwaarschijnlijkheidv

  1. het feit dat iets niet waarschijnlijk is
    • De onwaarschijnlijkheid daarvan is wel bijzonder groot. 
  2. zaak die weinig waarschijnlijk is
    • Hij diste allerlei onwaarschijnlijkheden op in dat betoog.