onwaarschijnlijkheid
- on·waar·schijn·lijk·heid
- Afgeleid van waarschijnlijk met het achtervoegsel -heid.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onwaarschijnlijkheid | onwaarschijnlijkheden |
verkleinwoord | - | - |
de onwaarschijnlijkheid v
- het feit dat iets niet waarschijnlijk is
- De onwaarschijnlijkheid daarvan is wel bijzonder groot.
- zaak die weinig waarschijnlijk is
- Hij diste allerlei onwaarschijnlijkheden op in dat betoog.
- Het woord onwaarschijnlijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.