Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·sleu·teld
Woordherkomst en -opbouw
  • vervoeging van ontsleutelen: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel

Werkwoord

vervoeging van: ontsleutelen…
verbogen vorm: ontsleutelde

ontsleuteld

  1. voltooid deelwoord van ontsleutelen

Gangbaarheid