• ont·gel·den
  • In de betekenis van ‘moeten boeten’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Afgeleid van gelden met het voorvoegsel ont- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontgelden
ontgold
ontgolden
klasse 3 volledig

ontgelden

  1. inergatief het ~ de prijs voor iets betalen
    • Het waren vaak de minderheden die het ontgolden als er problemen waren. 
  • Het werkwoord is voornamelijk beperkt tot de uitdrukking het moeten ontgelden.
  • het moeten ontgelden
het slachtoffer worden van domme frustraties
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]