• on·rech·te

onrechte

  1. datief onzijdig  van onrecht, archaïsche vorm die in enkele staande uitdrukkingen voorkomt
  • ten onrechte
op een verkeerde manier; onrechtmatig
    • Het cabinepersoneel zou normaal gesproken bij de nooduitgang zitten. Het is niet duidelijk waarom zij het incident niet konden voorkomen. In een verklaring, zei PIA: ,,Een passagier opende ten onrechte de nooddeur waardoor de noodglijbaan geactiveerd werd.” [1]