onoverzichtelijkheid

  • on·over·zich·te·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onoverzichtelijkheid onoverzichtelijkheden
verkleinwoord

de onoverzichtelijkheidv

  1. het onduidelijk en rommelig zijn van iets
     Maar hij ziet ook eigentijdse voorbeelden: "Neem de financiële crisis met al zijn onoverzichtelijkheid. We hebben het niet onderzocht, maar ik neem aan dat daardoor de bereidheid om te stereotyperen is toegenomen".[2]
     Wijnerman moet officieel het veld ruimen vanwege "administratieve onoverzichtelijkheid en het ontbreken van transparantie van de financiële administratie".[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Rommel leidt tot meer discriminatie” (Donderdag 7 april 2011), NOS
  3.   Weblink bron “Bouterse stuurt minister weg” (Woensdag 9 oktober 2013), NOS