• on·der·scheid
vervoeging van
onderscheiden

onderscheid

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderscheiden
    • Ik onderscheid. 
  2. gebiedende wijs van onderscheiden
    • Onderscheid! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderscheiden
    • Onderscheid je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord onderscheid onderscheiden
verkleinwoord

het onderscheido

  1. differentiatie, verschil
     Ik vond het mooi om te zien dat ze mijn situatie begreep en een onderscheid kon maken tussen hoofd- en bijzaak.[1]
     Buiten de wintermaanden gebruiken honderden boeren langs de Maas de grond voor de verbouw van bijvoorbeeld aardappelen en maïs en voor gras- en hooiland. De boeren betogen dat er geen onderscheid gemaakt moet worden tussen schade binnen en buiten de dijk.[2]
     "Het gaat dus om regels of processen die direct onderscheid maken en om regels of processen die op het eerste gezicht neutraal lijken, maar er in de praktijk wel toe leiden dat de ene groep benadeeld wordt en de andere groep bevoordeeld."[3]


100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Weblink bron “Toch waterschadevergoeding voor Limburgse boeren in uiterwaarden” (7-08-2021), NOS
  3.   Weblink bron “Dit wordt bedoeld met 'institutioneel racisme' (en zo pak je het aan)” (29 juni 2022), NU.nl
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be