• om·tui·nen

omtuinen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omtuinen
omtuinde
omtuind
zwak -d volledig
  1. met een heining of schutting omsluiten
     Omtuinen is een van de oudste menselijke manieren om kudde en kroost bij mekaar te houden en te behoeden voor de buitenwereld.[2]
  2. afsluiten van de omgeving
     Als Christus Zijn gemeente niet zou omtuinen en Zijn schapen niet zou vasthouden, dan zou de kerkelijke gemeente heel snel een verdwaalde en uiteengeslagen bende zijn.[3]


47 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “In een klein stationnetje” (09 MAART 2013), De Standaard
  3.   Weblink bron
    W. B. Kranendonk
    “Kerken hebben onvoldoende aandacht voor lager opgeleide jongeren” (12-03-2011), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be