omliggen
- om·lig·gen
- samenstelling van om en liggen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omliggen |
lag om |
omgelegen |
klasse 5 | volledig |
omliggen [1]
- onovergankelijk op de grond liggen, na omgevallen te zijn
- Het woord 'omliggen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.