ombonden
- om·bon·den
- vervoeging van ombinden: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs) maar met een klinkerwisseling i-o (IPAː /ɪ/ - /ɔ/)
vervoeging van |
---|
ombinden |
ombonden
- meervoud verleden tijd van ombinden
- Wij ombonden.
- Jullie ombonden.
- Zij ombonden.
- Wij ombonden.
- voltooid deelwoord van ombinden
- [1] bonden om
- [2] omgebonden
vervoeging van |
---|
ombinden |
ombonden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van ombinden
- ...dat wij ombonden.
- ...dat jullie ombonden.
- ...dat zij ombonden.
- ...dat wij ombonden.
- Het woord ombonden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.