Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • num·mert af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afnummeren

nummert (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afnummeren
    • Jij nummert af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afnummeren
    • Hij nummert af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afnummeren
    • Nummert af! 

Gangbaarheid