Om je te nudgen met de trap te gaan, staat op elke trede hoeveel calorieën je dan tot zover hebt verbrand.
  • nud·gen
  • Van het Engelse nudge, "stoten"
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nudgen
nudgede
genudged
zwak -d volledig

nudgen

  1. op een onopvallende manier iemands gedrag (in een gewenste richting) beïnvloeden
     Volgens de gemeente fietst een kwart regelmatig door rood. De gemeente heeft vorig jaar daarom een aantal proeven gedaan om het gedrag van fietsers positief te beïnvloeden, oftewel te nudgen.[1]
  1.   Weblink bron “Amsterdam telt wachtende fietsers om door rood rijden te ontmoedigen” (Donderdag 9 februari, 14:05), NOS