nudgen
- nud·gen
- Van het Engelse nudge, "stoten"
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
nudgen |
nudgede |
genudged |
zwak -d | volledig |
nudgen
- op een onopvallende manier iemands gedrag (in een gewenste richting) beïnvloeden
- ▸ Volgens de gemeente fietst een kwart regelmatig door rood. De gemeente heeft vorig jaar daarom een aantal proeven gedaan om het gedrag van fietsers positief te beïnvloeden, oftewel te nudgen.[1]
- Het woord nudgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Amsterdam telt wachtende fietsers om door rood rijden te ontmoedigen” (Donderdag 9 februari, 14:05), NOS