ničím
- IPA: /ɲɪtʃiːm/
- ni·čím
ničím
- instrumentalis van nic
ničím
- locatief bezield mannelijk enkelvoud van ničí
- locatief onbezield mannelijk enkelvoud van ničí
- locatief onzijdig enkelvoud van ničí
- instrumentalis bezield mannelijk enkelvoud van ničí
- instrumentalis onbezield mannelijk enkelvoud van ničí
- instrumentalis onzijdig enkelvoud van ničí
- datief bezield mannelijk meervoud van ničí
- datief onbezield mannelijk meervoud van ničí
- datief vrouwelijk meervoud van ničí
- datief onzijdig meervoud van ničí
ničím
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord ničit