neuspeuter
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: neuspeuter (hulp, bestand)
- IPA: / ˈnøspøtər / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- neus·peu·ter
Werkwoord
vervoeging van |
---|
neuspeuteren |
neuspeuter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neuspeuteren
- Ik neuspeuter.
- gebiedende wijs van neuspeuteren
- Neuspeuter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neuspeuteren
- Neuspeuter je?
- Ik ben een open boek. Nou ja, dat is natuurlijk niet waar, want niemand hoeft te weten hoe vaak ik seks, neuspeuter en of ik blosjes krijg van Acda of De Munnik. [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | neuspeuter | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de neuspeuter m
- substantie die iemand met een vinger uit de neus gehaald heeft
- Het kan best zijn dat hij straks aan zijn vrouw vertelt dat zijn hele achterbank vol neuspeuter zit van een meisje uit een ander land. [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'neuspeuter' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.