enkelvoud meervoud
network networks

network

  1. netwerk
    «A gel is based on a covalently bonded network of molecules.»
    Een gel is gebaseerd op een covalent gebonden netwerk van moleculen.
  2. omroeporganisatie
    «Cable television brought the emergence of numerous new networks
    Kabeltelevisie bracht het ontstaan van talrijke nieuwe televisieorganisaties.
vervoeging
onbepaalde wijs to  network 
he/she/it  networks 
verleden tijd  networked 
voltooid
deelwoord
 networked 
onvoltooid
deelwoord
 networking 
gebiedende wijs  network 

network

  1. netwerken
    «He was networking by going to all the professional meetings.»
    Hij was bezig met netwerken door naar alle vakbijeenkomsten te gaan.