neigange
- nei·gan·ge
neigange
- voltooid (verleden) deelwoord van neigeh
(ich) bin neigange
- eerste persoon enkelvoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van geh
(sie) sin neigange
- derde persoon meervoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van geh
neigange
- enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van neigeh met het hulpwerkwoord: sei
- Duits: ging hinein
- Engels: entered ww
- Nederlands: ging binnen ww
neigange
- meervoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van neigeh met het hulpwerkwoord: sei
- Duits: gingen hinein
- Engels: entered ww
- Nederlands: gingen binnen ww