• na·tion·al·i·ty
enkelvoud meervoud
nationality nationalities

nationality

  1. nationaliteit
  2. natie, volk
100 % van de Amerikanen;
100 % van de Britten.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be