• mur·mu·re·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
murmureren
mɵrmɵ'rɪːrə(n)
murmureerde
mɵrmɵ'rɪːrdə
gemurmureerd
ɣəmɵrmɵ'rɪːrt
zwak -d volledig

murmureren

  1. inergatief uit onvrede rumoerig zijn
    • De massa murmureerde nukkig.