mooiigheid
- Geluid: mooiigheid (hulp, bestand)
- mooi·ig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mooiigheid | mooiigheden |
verkleinwoord |
de mooiigheid v
- het fraaie zijn van iets
- ▸ De zee was ongetwijfeld nog even blauw als ten tijde van de oude Grieken, maar het was de ordinaire, witgekwaste schuit die het decor lelijk maakte van mooiigheid.[2]
- ▸ We zoeken het te vaak in de mooiigheid: in de stenen en het groen van een met droefenis gevulde Klokkenplas, of in wijdse ideeën die in het niets oplossen.[3]
- iets dat heel fraai is
- Het woord mooiigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron Toon Mesman“Column: Franse slag” (25-04-2013), Tubantia