• mo·no·li·tisch

monolitisch

  1. verouderde spelling of vorm van monolithisch vanaf 1955 tot 1996
     De piano is in een enkel glissando een bijna frivool Fremdkörper, voor het overige lijkt alles van elkaar afgeleid in de vorm van één monolitisch reuzenblok, dat af en toe wordt gespleten in onderdelen.[1]
  1.   Weblink bron
    Ernst Vermeulen
    “Oestvolskaja komt zelf Gergjev bedanken” (19 januari 1995) op nrc.nl