• me·ner
Naar frequentie 148

mener

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van mene


stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mener
menais
mené
eerste groep volledig

mener

  1. leiden, voeren [1]



  • me·ner
Naar frequentie 151

mener

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van mene

mener

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van men