mendelen
- men·de·len
- uit het Duits
mendelen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mendelen |
mendelde |
gemendeld |
zwak -d | volledig |
- blij zijn
- iets of iemand bejubelen
- overerven van erfelijke eigenschappen volgens de erfelijkheidswetten van Gregor Johann Mendel (1822-1884)
- Het woord mendelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mendelen" herkend door:
30 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be