mariabiscuits
- Geluid: mariabiscuits (hulp, bestand)
- IPA: / maˈrijabɪsˌkwis / (5 lettergrepen)
- ma·ria·bis·cuits
- mariabiscuit met uitgang -s
de mariabiscuits mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord mariabiscuit
- ▸ Daarna haalden ze een blik mariabiscuits uit de kast en maakten met de koekjes figuren op de eettafel.[1]
- Het woord 'mariabiscuits' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Tjaal Aeckerlin“De jaren van Asal Oesoel: Indische Nederlanders in de Japanse tijd” (2006), KIT Publishers, Amsterdam, ISBN 9789068321715, p. 52 kol. 1