maakte dicht
- maak·te dicht
vervoeging van |
---|
dichtmaken |
maakte dicht
- enkelvoud verleden tijd van dichtmaken
- Ik maakte dicht.
- Jij maakte dicht.
- Hij, zij, het maakte dicht.
- Ik maakte dicht.
- Het woord maakte dicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.