• IPA: /loʊ̯ʒɪ/
  • lou·ži

louži

  1. datief enkelvoud van louž
  2. locatief enkelvoud van louž

louži

  1. datief enkelvoud van louže
  2. accusatief enkelvoud van louže
  3. locatief enkelvoud van louže

louži

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord loužit