• lo·tus·voet·jes

de lotusvoetjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord lotusvoet
     Net als op straat, waar het steeds krioelt van karretjes, draagkoetsjes en sjouwers, ontbreekt op familieportretten elke zweem van modernisme: meisjes met ingebonden lotusvoetjes, vrouwen in traditionele zijde gehuld en zilverachtige oorkapjes, mannen die zich thuis dikbuikig een beetje de broer van de keizer zitten te wanen.[1]
  1.   Weblink bron
    Marianne Vermeijden
    “Paupers, pestlijders, pagodes in China” (12 september 2014) op nrc.nl