Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • loop·brief·jes
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de loopbriefjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord loopbrief
    1.  Dezen bekennen dan ook schuld en beloven voortaan allen, die om loopbriefjes mochten verzoeken, naar de hoofdlieden van het manufacturiers- en kramersgilde te zullen verwijzen.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Wiersum, E.
    “Uit het Rotterdamsche gildewezen” (1928), Rotterdamsche Middenstandsvereeniging "Handel en Nijverheid", Rotterdam, p. 101