Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lijmt aan·een
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aaneenlijmen

lijmt (...) aaneen

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenlijmen
    • Jij lijmt aaneen. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenlijmen
    • Hij lijmt aaneen. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van aaneenlijmen
    • Lijmt aaneen! 

Gangbaarheid