• li·cha·me·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord lichamelijkheid lichamelijkheden
verkleinwoord

de lichamelijkheidv [1]

  1. iets dat betrekking heeft op het lichaam van een persoon
     Eerst dan wordt haar aantrekkelijkheid waarin haar lichamelijkheid is opgenomen en vervat, als één geheel aangevoeld en beleefd.[2]
     De kern daarvan is nog steeds grotendeels hetzelfde en speelt vanavond in en tegen Israël. Bij winst bevestigen de Rode Duivels weer hun status als de huidige nummer vier op de FIFA-ranglijst. In het boek zijn de voetballers afgebeeld als moderne gladiatoren. In het voorwoord schrijft de fotograaf: "De ene atleet is wat groter, leniger of gespierder dan de andere, maar allen beleven ze de extase van hun lichamelijkheid."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Valentijn Meininger
    “Vertoog over de liefde” (1987), Het Spectrum  , ISBN 9027418063
  3.   Weblink bron “Des Duivels: België de beste én de mooiste” (Dinsdag 31 maart 2015, 09:49), NOS