leenroerigheid
- leen·roe·rig·heid
- afgeleid van leenroerig met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leenroerigheid | leenroerigheden |
verkleinwoord | - | - |
de leenroerigheid v
- (geschiedenis) (leenstelsel) het leenroerig zijn
- Het woord 'leenroerigheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.