Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • la·zert op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
oplazeren

lazert (...) op

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oplazeren
    • Jij lazert op. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oplazeren
    • Hij lazert op. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van oplazeren
    • Lazert op! 

Gangbaarheid