• lau·ernd
  • Afleiding van het Duitse werkwoord lauern met het achtervoegsel -d.
stellend vergrotend overtreffend
lauernd
-
-
alle verbuigingsvormen

lauernd

  1. loerend (in vijandige bedoeling verscholen op buit wachten)
  2. (figuurlijk) waakzaam (met anspanning op iemand of iets wachten)
  3. (spreektaal) wachtend (vol ongeduld op iemand of iets wachten)
  • [1]: eine lauernde Katze
een loerende kat
  • [2]: dort lauert Gefahr
er schuilt gevaar
  • [2]: mit lauerndem Blick
met waakzame blik
stellend vergrotend overtreffend
lauernd - -


lauernd

  1. loerend (in vijandige bedoeling verscholen op buit wachten)
  2. (figuurlijk) gespannen, waakzaam (met anspanning op iemand of iets wachten)
    «Lauernd starrte sie auf die Tür, hinter der der Mann und die Frau soeben verschwunden waren.»
    Gespannen staarde ze naar de deur waarachter de man en de vrouw net waren verdwenen.
  3. (spreektaal) wachtend (vol ongeduld op iemand of iets wachten)

lauernd

  1. onvoltooid (tegenwoordig) deelwoord aantonende wijs bedrijvende vorm van lauern